19-04-2019 8 min. Patrick van Haren

Niet te vroeg van tafel lopen

Niet te vroeg van tafel lopen

In aanloop naar de dodenherdenking en Bevrijding op resp. 4 en 5 mei plaatsen we drie weken lang waar gebeurde verhalen uit de Tweede Wereldoorlog. In die Tweede Wereldoorlog werden met regelmaat wapendroppings gehouden. Engelse piloten vlogen gevaarlijk laag over een afgesproken en afgebakend gebeid en verzetsmensen ontvingen de kisten aan parachutes om deze zo snel mogelijk in het illegale circuit te verspreiden. Dat het daarbij niet altijd vlekkeloos verliep, maakt onderstaand waar gebeurd verhaal wel duidelijk.

Hoor, daar klinken ze weer uit de zacht afgestemde luidsprekers en door de koptelefoons van de vernuftig verborgen radiotoestellen, die woorden schijnbaar zonder zin: „De rode rozen bloeien". Zij, die regelmatig luisteren — en hoevelen zijn er dat niet, alle maatregelen ten spijt. Zij hebben ze reeds vaker gehoord, maar voor velen anderen waren het woorden zonder betekenis gebleven. Woorden, die gedachten opriepen aan een rozenhaag met zijn schoonheid van rode en witte rozen.

Maar voor velen onder hen zijn het geen woorden zonder betekenis. Bij hen doen ze niet denken aan bloeiende rozen; de kleur van de rozen is voor hen het symbool van het bloed, dat zal kunnen vloeien als het eens niet goed gaat, als eens niet alle raderen precies in elkaar grijpen. Voor de ingewijden daar aan hun toestel betekenen die woorden werk, gevaarlijk werk, waarbij hun leven op het spel staat. Maar dat hebben zij er voor over, alles hebben zij er voor over, als het er om gaat dei» vijand te vlug af te zijn.

's Middags om kwart voor twee was de eerste oproep gekomen, hadden die voor hen zo bekende woorden geklonken, en als nu om kwart over acht voor de tweede maal de oproep zal komen, weten ze wat hun te doen staat.
Het is nu 8 uur. De dorpsstraat en de buitenwegen zijn die gure herfstavond in het duister gehuld. Maar toch ook weer niet zó of na enige tijd zijn de contouren van huizen en bomen vaag zichtbaar. Zacht gaan hier en daar de deuren open en behoedzaam worden ze weer gesloten. Dan maken zich uit de duisternis stille figuren los, die zich allen in dezelfde richting spoeden, als fantomen, onhoorbaar, blijvend onzichtbaar. Zij kennen hun plaats van samenkomst, de schuur van boer X waar een radio staat opgesteld. Daar zullen zij horen of al of niet die nacht moet worden gewerkt.

De commandant is al aanwezig. Daar klinken van de dorpstoren acht zware slagen. Allen zijn nu bijeen. Heel zacht speelt de radio. Dan komt de Nederlandse zender met zijn nieuwsberichten en daarop, ja daar is-ie, de wel bekende stem van den Belg: „De rode rozen bloeien". Dat betekent dus: naar het feestterrein, en naar' „Huize Rika".

Het „feestterrein", maakt U zich geen illusies lezer, het is slechts een groot langwerpig stuk land en wat „Huize Rika" aangaat, neen het is geen roomkleurige villa met voor- en achtertuin, mooie oprijlaan en verderop de bongerd, het is slechts een diepe kuil, bedekt met rietdak als camouflage, een kuil in de onmiddellijke nabijheid van het „Feestterrein".

Nog wordt er dan even geluisterd en vervolgens begeven allen zich op weg naar het feestterrein. Een scherpe wind heeft inmiddels de lucht schoongeveegd. Ontelbare sterren twinkelen aan de hoge hemelkoepel. Zacht huilt de wind door de kale wilgentakken, nu en dan knarst het grind onder de schoenen, gesproken wordt er niet, behoedzaam gaat het voort, de kragen op, de handen in de zakken. Zij zijn weldra aan hun doel. In de sloot, grenzende aan het feestterrein liggen schouwen gereed. Een kort woord van den commandant is voldoende, ieder kent zijn taak. Uit Huize Rika worden de sterke elektrische zaklantaarns gehaald, die naar onderen zijn afgeschermd, zodat het licht naar boven schijnt, rode en witte lantaarns.
De rode lantaarns, ieder aan een zijde van de kop van het land, twee man worden daar geposteerd, aan de lengtezijden ieder twee man met een wit licht en ook een aan het einde. En nu is alles gereed en komt de steeds weer lang durende en vervelende lijden van het wachten. Hoe laat zullen ze komen? Om elf uur, twaalf uur? Of misschien een of half twee? Wie zal het zeggen. Reeds hebben van uit de verte twaalf doffe klokslagen zich doen horen. Zo goed en kwaad als het kan beschut men zich tegen de koude wind. En in het dorp en op de hofsteden buiten het dorp liggen de vrouwen en meisjes en moeders wakker, ze luisteren. Zou alles weer goed gaan? Zoals het al zo vele malen is gelukt? Of zou er een kink in de kabel komen? En zij huiveren als zij aan de gevolgen denken. Wat was dat, een schot? Neen, gelukkig niet. Een zucht ontsnapt hun; het was maar een deur, die niet goed gesloten, hard dicht sloeg. Maar al zijn er dan gedachten van vrees, de overhand hebben de gedachten van trots voor hun mannen, hun zonen, hun jongens, voor het gewaagde werk, dat zij voor het vaderland verrichten. „Jan, voorzichtig zijn, hoor!", waren Moeders woorden geweest. En Jan had alleen maar even geknikt. Teun was nog maar kort getrouwd en zijn vrouw was geheel van streek geweest de eerste keren, dat hij meeging, maar nu kon zij er al tegen, al bleef zij ongerust, totdat hij na zijn terugkeer haar weer in zijn armen had genomen. Maar er waren ook anderen onder hen, die hun jongens aanvuurden, als echte Kenau's.

Langzaam draaiden de wijzers van de torenklok en reeds vele malen golfde het diepe geluid óver huis en heg, over velden en wegen. Kwart over een, half twee.... De commandant spreekt zacht met enige in zijn nabijheid in Huize Rika schuilende mannen. „Vermoedelijk te slecht weer", is zijn mening. Het weer is opnieuw omgeslagen. Een kille motregen maakt hen langzaam doornat. De commandant geeft het sein tot opbreken. Hun wachten is deze nacht tevergeefs geweest. Alles wordt snel in de schuilplaats geborgen en ze gaan huiswaarts. En djin? Wat is dat nu? Ja, waarachtig tóch! Daar komt-ie. Het geluid zwelt aan. Sterker zijn de motoren nu hoorbaar. Met donderend geweld komt-ie laag over en vliegt zijn bekende ronde. Maar er is geen afgebakend terrein nu voor hen daar boven in de machine.

De tijd is te kort om de lantaarns weer tevoorschijn te halen en zich te posteren. Nog een ronde maakt ze en dan wendt ze de vleugels en langzaam vermindert het geluid, om over te gaan in een zacht zoemen en geheel te verdwijnen. De commandant en zijn mannen staan bij 'elkaar.

„Strop jongens", zegt hij zacht. „Wij zijn toch nog te ongeduldig geweest." „Enfin we zullen morgen wel horen, hoe of wat. We kunnen nu gerust naar huis gaan, want vannacht gebeurt er toch niets meer." En stil begeven zij zich allen naar hun woningen. Thuis wordt aan hen, die wakker zijn nog even verteld wat er aan de hand is geweest, en dan is weldra alles in diepe rust verzonken.

„Wat heeft die Belg nu weer?"
Maar de anderen commandant en zijn jongens zich de volgende dag af. Op tijd zijn allen, op hun luisterpost. En precies op tijd komt-ie door. Daar is-ie. „Niet te vroeg van tafel gaan, wachten tot de maaltijd is opgediend; twee rode rozen bloeien."

Verwonderd kijken de niet-ingewijdèn elkaar aan. Wat heeft die Belg nu weer?" Maar de anderen begrijpen heel goed, wat er bedoeld wordt, ook, dat zij eigenlijk een standje krijgen. Zij 'waren inderdaad iets „te vroeg van tafel opgestaan", want „de maaltijd was nog niet opgediend". En zij weten nu, dat als dit bericht vanavond weer doorkomt, en hoogstwaarschijnlijk zal dit wel het geval zijn, hen een werkzame nacht wacht, want „twee rode rozen bloeien".

Het is kwart over acht, allen zijn bijeen, daar is de tweede oproep al in precies dezelfde bewoordingen. Afmars dus naar het terrein. Tegen de tijd, dat de machine verwacht kan worden, zijn de lichtposten uitgezet. Gespannen wordt er geluisterd en als nauwelijks de laatste van de elf zware slagen van de kerktoren over het veld is aangerold, is daar in de verte al een gerucht in de lucht. Ja, daar komt-ie. Het zachte motorengezoem zwelt snel aan, tot een oorverdovend geluid als de machine laag overkomt. De ronden worden gevlogen en dan, ja, wat dan?

Wat voert de machine nu uit? De commandant kijkt verwonderd in de grijze nachtwolken. Verdorie, dat gaat niet goed. Is de piloot stapel? De "commandant ziet, hoe het vliegtuig tegen de gewoonte in, zwenkt en in plaats van in de lengterichting van het terrein er dwars overheen zal komen, ongeacht de door lichtbakens afgebaande ruimte en daar komen ze al. Langzaam dalend aan grote parachutes komen ze neer, de containers, grote metalen bussen, met elk driehonderd kilogram aan wapens en munitie. En nu is het zaak om vlug alles te verzamelen en weg te werken. Vielen anders de containers juist in de door lichtbakens aangegeven ruimte, ditmaal komen er maar enkele parachutes op neer en de rest komt op aangrenzende landstroken en in de sloten terecht. Dubbel werk. .. .

De posten met hun lichtbakens zijn gebleven, waar zij waren, want „twee rode rozen bloeien" is er gezegd, en inderdaad dat klopt. Kort na het verdwijnen van het eerste vliegtuig is daar al het geluid van het tweede. Weer donderen de motoren over hen heen en dan volgt de tweede „dropping" der containers. Gezwoegd wordt er die nacht eer alles is weggewerkt. De auto's stonden gereed, er was geen bericht van gevaar binnengekomen en de melktanks op de auto's, die de vrachten moeten gaan brengen naar de veilige schuilplaats, bevatten niet de grondstof voor boter en kaas, maar materiaal om te gebruiken tegen den bezetter als eenmaal de tijd daar is. Half zes die morgen gaan de commandant en zijn jongens huiswaarts. Er is pootaan gespeeld. Nu mógen ze nog wel een paar uurtjes rusten, 't Is welverdiend.

De auto's razen óver de weg, de verschillende kanten uit. Voor de berijders is het gevaar niet minder groot dan voor hen, die die nacht werkten. Een verdekt opgestelde Duitse wachtpost, waarvan nog geen bericht gegeven kon worden.
„Halt!" klinkt het den chauffeur tegen, ’t Loopt hem even koud over de rug. Wat of hij vervoert, is de korte vraag. „Sneldrogende cement voor de weermacht!" is het onmiddellijke antwoord. „Fahren", snauwt de mof, en „fahren" doet de auto, of de duivel hem op de hielen zit. De chauffeur, wiens leven aan een zijden draad hing — hij is dat spel gewend —, hij gnuift achter zijn stuur, dat-ie dien mof er weer zo fijn tussen had....


Als eerst op de hoogte?
Schrijf je in voor de wekelijkse nieuwsbrief en je bent als eerst op de hoogte van het laatste nieuws.